Peribahasa Belanda

Ini adalah sebuah daftar ungkapan bahasa Belanda: peribahasa (spreekwoord), pepatah (gezegde) dan ungkapan-ungkapan lainnya.



A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z


A

  • "Aan het einde van zijn latijn zijn."
  • "Achter het net vissen."
  • "Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel."
  • "Als hond en kat leven."
  • "Als twee honden vechten om een been, loopt de derde ermee heen."
  • "Appeltje voor de dorst."
  • "Aan een boom zo vol geladen, mist men vijf, zes pruimpjes niet."
  • "Aap wat heb je mooie jongen."
  • "Achter de wolken schijnt de zon."
  • "Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding."
  • "Al kleedt men een ezel in satijn, altijd zal het een ezel zijn."
  • "Als de hennen beginnen te kraaien, moet je ze de nek omdraaien."
  • "Alle beetjes helpen, zei de muis, en hij piste in zee."
  • "Alle winden hebben keerwinden."
  • "Allerzielensneeuw voorspelt een zacht voorjaar."
  • "Als Allerzielen zacht begint, volgen veel regen en wind."
  • "Als apen hoger willen klimmen, ziet men juist hun naakte billen."
  • "Als augustus zonder regen henen gaat, de koe maar mager voor de kribbe staat."
  • "Als de appel rijp is, valt hij, al is 't ook in een moddersloot."
  • "Als de bijen naar huis toe vluchten zit er regen aan de luchten."
  • "Als de bijen naar huis toe vluchten, zit er regen aan de luchten."
  • "Als de dagen lengen, begint de kou te strengen."
  • "Als de dagen lengen, begint de winter te strengen."
  • "Als de dagen lengen, gaan de nachten strengen."
  • "Als de gesmeerde bliksem."
  • "Als de hemel valt, zijn alle mussen dood."
  • "Als de hen kwaad is, ontziet ze de haan niet."
  • "Als de herder doolt, dolen de schapen."
  • "Als de hond geld heeft, zegt men meneer hond."
  • "Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel."
  • "Als de kat zich wast, komt er gewis een gast."
  • "Als de katten muizen, mauwen ze niet."
  • "Als de kippen schuilen gaan, houdt de regen zelden aan."
  • "Als de koe geen melk meer geeft, dan raakt zij aan de slager."
  • "Als de koekoek zwijgt, dan hoort men de leeuwerik."
  • "Als de muis genoeg heeft, dan is het meel bitter."
  • "Als de slakken kruipen gaan, is 't met het mooie weer gedaan."
  • "Als de vos de passie preekt, boer pas dan op je ganzen."
  • "Als de vos de passie preekt, boer pas op je kippen."
  • "Als de zon schijnt in het westen, werken de luien als de besten."
  • "Als drie wijzen zeggen dat je een ezel bent, balk dan."
  • "Als een beer negen liedjes kent, gaan ze allemaal over honing."
  • "Als een beer op sokken."
  • "Als een donderslag bij heldere hemel."
  • "Als een ezel het te goed gaat, gaat hij op het ijs dansen."
  • "Als een kat om de hete brij lopen."
  • "Als een rat in de val zitten."
  • "Als er één schaap over de dam is, volgen er meer."
  • "Als het appeltje rijp is, valt het vanzelf."
  • "Als het elzeblad zo groot is als een duit, komt er de koekoek uit."
  • "Als het getij verloopt, verzet men de bakens."
  • "Als het hooi het paard volgt, wil het gegeten worden."
  • "Als het ijs gebroken is."
  • "Als het kalf verdronken is, dempt men de put."
  • "Als het regent uit het oosten, regent het zonder vertroosten."
  • "Als het schip lek is, springen de ratten overboord."
  • "Als hij niets meer kan, hangt de jager zijn hond op."
  • "Als kat en hond leven."
  • "Als men de kat op het spek bindt, wil hij er niet van vreten."
  • "Als men de koe verkoopt, raakt men ook de uier kwijt."
  • "Als men een ekster uitstuurt, krijgt men een bonte vogel weer in huis."
  • "Als oude honden blaffen is het tijd om uit te zien."
  • "Als 't buiten woedt, is't binnen goed."
  • "Als 't niet op mijn hooi weert, dan weert het op mijn moerasplanten."
  • "Als 't regent, regent het op alle daken."
  • "Als 't in november 's morgens broeit, wis dat de storm des avonds loeit."
  • "Als twee honden vechten om een been, gaat de derde er mee heen."
  • "Als vinken helder slaan, is 't mooie weer gedaan."
  • "Altijd haantje de voorste zijn."
  • "Anderhalve man en een paardekop."
  • "Aprilletje zoet geeft nog wel eens witte hoed."
  • "Avondrood brengt mooi weer aan boord."

B

  • "Behandeld worden als een hond."
  • "Bekend als de bonte hond."
  • "Bekend zijn als een snoek op de hooizolder."
  • "Beslagen ten ijs komen."
  • "Beter één vogel in de hand, dan tien in de lucht."
  • "Beter een blind paard dan een leeg halster."
  • "Beter een ezel voor de ploeg, dan twee peerden op stal."
  • "Beter een levende hond dan een dode leeuw." (Lebih baik menjadi seekor anjing yang hidup daripada singa yang mati)
  • "Beter een luis in de pot dan helemaal geen vlees."
  • "Beter één vogel in de hand, dan tien in de lucht." (Seekor burung di tangan lebih berharga daripada sepuluh ekor di langit)
  • "Bij gebrek aan tarwe nestelt de leeuwerik in de haver."
  • "Blaffende honden bijten niet." (Anjing yang menggonggong tidak menggigit)
  • "Blauwe bloempjes."
  • "Blauwe duiven, blauwe jongen."
  • "Bloeden als een rund." (Berdarah seperti seekor sapi)
  • "Bloeien de bomen tweemaal op rij, zal de winter zich rekken tot mei."
  • "Bloeit de stok in volle klaarheid, dat is goede wijn in waarheid."
  • "Boeren en varkens worden knorrende vet."
  • "Boompje groot, potertje dood." (Bila pohon menjadi besar, tanaman di dalam pot mati)
  • "Boontje komt om zijn loontje."
  • "Boter bij de vis."

C

  • "Commandeer je hond en blaf zelf."

D

  • "Dat is geen kattepis."
  • "De hond in de pot vinden."
  • "De kat uit de boom kijken."
  • "Daar heb je de kat in 't garen."
  • "Daar is geen kruid tegen gewassen."
  • "Daar komt een schip met zure appelen."
  • "Daar kraait geen haan naar."
  • "Daar kun je donder op zeggen."
  • "Daar lusten de honden geen brood van."
  • "Daar schuilt een slang tussen het loof."
  • "Daar zijn wij grote vissen weer, zei de garnaal tegen de bot."
  • "Dansen de muggen in januaar, dan wordt de boer een bedelaar."
  • "Danst het lammetje in maart, april vat het bij de staart."
  • "Dat dank je de koekoek."
  • "Dat is de hen die de eieren legt."
  • "Dat is een vreemde eend in de bijt."
  • "Dat is geen vis en geen vlees."
  • "Dat is hem een doorn in het oog."
  • "Dat is niet voor de poes."
  • "Dat is parelen voor de zwijnen werpen."
  • "Dat is struisvogelpolitiek."
  • "Dat is zo rot als een mispel."
  • "Dat kan het daglicht niet verdragen."
  • "Dat kan hond noch kat verstaan."
  • "Dat muisje zal een staartje krijgen."
  • "Dat paard zal mij niet weer slaan."
  • "Dat slaat als een tang op een varken."
  • "Dat waait je niet vanzelf aan."
  • "Dat werkt als een rode lap op een stier."
  • "De aap binnen hebben."
  • "De aap spiegelt zijn schoonheid in het glas."
  • "De aap vlooien."
  • "De appel valt niet ver van de boom."
  • "De beer is los."
  • "De berg heeft een muis gebaard."
  • "De beste paarden moeten op stal gezocht worden."
  • "De bloem daar de bij honing uit zuigt, daar zuigt de spin venijn uit."
  • "De bloemetjes buiten zetten."
  • "De bokken van de schapen gescheiden houden."
  • "De bokken van de schapen scheiden."
  • "De bokkepruik op hebben."
  • "De bui afwachten."
  • "De bui zien hangen."
  • "De druiven zijn zuur."
  • "De een mag een koe stelen, een ander mag nog niet over het hek kijken."
  • "De een scheert de varkens, de ander de schapen."
  • "De ene ezel noemt de ander altijd langoor."
  • "De ene hond verwijt de andere, dat hij vlooien heeft."
  • "De ganzen krijgen de kost, maar ze moeten hem plukken."
  • "De ganzen, die eenmaal in 't koren geweest zijn, willen er altijd weer heen."
  • "De gebeten hond zijn."
  • "De gek die een os bezit, wordt zelden als een gek herkend."
  • "De grootste eik was vroeger ook een eikel."
  • "De grote vissen eten de kleine."
  • "De grote vissen scheuren het net."
  • "De haan is de baas, als de hen niet thuis is."
  • "De haan van de kippen scheiden."
  • "De handen in een wespennest steken."
  • "De hennen die het meeste kakelen, leggen de eieren niet."
  • "De hoenders in een andermans hof jagen."
  • "De hommel in het hoofd hebben."
  • "De hond in de pot vinden."
  • "De honden blaffen, de karavaan trekt verder."
  • "De jas aan de wilgen hangen."
  • "De jongste ezel moet het pak dragen."
  • "De kastanjes uit het vuur laten halen."
  • "De kat de bel aanbinden."
  • "De kat in de gordijnen jagen."
  • "De kat in de kelder metselen."
  • "De kat in het donker knijpen."
  • "De kat komt het graatje toe."
  • "De kat muist het best als ze jongen heeft."
  • "De kat op het spek binden."
  • "De kat uit de boom kijken."
  • "De kinderen hebben last van het appelmannetje." (ze zijn ziek)
  • "De kip met de gouden eieren slachten."
  • "De kleine honden jagen de haas op, maar de grote pakken hem."
  • "De koe bij de horens vatten."
  • "De koe vergeet nogal eens dat hij vroeger eens kalf is geweest."
  • "De koekoek en de sijs, hebben niet de zelfde wijs."
  • "De kool en de geit sparen."
  • "De kraaienmars blazen."
  • "De lier aan de wilgen hangen."
  • "De maand april heeft menige gril."
  • "De magerste varkens schreeuwen het hardst."
  • "De man een vogel, de boer een gans."
  • "De man een vogelen de boer een gans."
  • "De mensen maken de almanak, maar God maakt het weer."
  • "De molen gaat niet om met de wind die voorbij is."
  • "De molen naar de wind keren."
  • "De mooiste appels hangen het hoogst."
  • "De mug vliegt net zo lang om de kaars, totdat hij zijn vleugels zengt."
  • "De muizen dansen om de meelton, als de kat van huis is."
  • "De muizen vallen er dood voor de broodkast."
  • "De mussen vallen dood van het dak."
  • "De opgaande zon aanbidden."
  • "De oude os maakt rechte voren."
  • "De pisang zijn."
  • "De rapen zijn gaar."
  • "De ratten verlaten het zinkende schip."
  • "De rode haan laten kraaien." (brand stichten)
  • "De roze is gauw vergaan, maar de doornen blijven staan."
  • "De schoonste bomen geven de schoonste vruchten niet."
  • "De tijd baart rozen."
  • "De tijden worden slecht, zei de kraai; toen werd de galg afgebroken."
  • "De vis wil zwemmen."
  • "De vlieg wil vogel zijn."
  • "De vogel is gevlogen."
  • "De voorste hond vangt de haas."
  • "De vos groet dan alleen de heg als hij de tuin in wil."
  • "De waarheid verbloemen."
  • "De wind in de rug hebben."
  • "De wind in de zeilen hebben."
  • "De wind waait uit de verkeerde hoek."
  • "De wolf in schaapskleren."
  • "De wolf zal met het lam verkeren."
  • "De ziekte komt te paard en gaat te voet."
  • "De zon wil ook wel eens schijnen door kleine raampjes."
  • "December, wind uit het oost, brengt de zieken lutt'le troost."
  • "Die appels vaart, ook appels eet." (Die appelen vaart, die appelen eet)
  • "Die bramen vreest, moet uit het bos blijven."
  • "Die de koe koopt, heeft het kalf toe."
  • "Die de koe toekomt, die vat hem bij de horens."
  • "Die distels zaait, die doornen maait."
  • "Die eieren vergaren wilt, moet hem 't kakelen der hennen getroosten."
  • "Die in de wijngaard werkt mag van de vruchten eten."
  • "Die in het riet zit, kan pijpjes maken."
  • "Die perzik smaakt naar meer."
  • "Die pleit voor een koe, geeft er een toe."
  • "Die zich voor hond verhuurt, moet de botten kluiven."
  • "Die zijn lichaam bewaart, bewaart geen rotte appel."
  • "Doe varkens goed dan krijgt men spek; doe mensen goed dan krijgt men drek."
  • "Doet juli en august de druiven niet zwellen, september zal nimmer hun smaak vertellen."
  • "Door de bomen het bos niet meer zien."

E

  • "Een kat-en-muisspelletje doen."
  • "Een kat in het nauw maakt rare sprongen."
  • "Een kat in zak kopen."
  • "Een kattengejank laten horen."
  • "Een wolf in schaapskleren."
  • "Een vogel in de hand is beter dan tien in de lucht."
  • "Één zwaluw maakt nog geen zomer."
  • "Een aap uit al te grote min, die perst z'n jong de lenden in."
  • "Een aap wil met iedereen gekken, en toch kan hij z'n aars niet dekken."
  • "Een appel die bedorven is, schendt al wat in de korven is."
  • "Een appelboom kan geen peren voortbrengen."
  • "Een appeltje voor de dorst bewaren."
  • "Een bijenzwerm in mei, goed teken voor de wei."
  • "Een blind hoen vindt wel eens een korrel."
  • "Een blind paard kan hier geen schade doen."
  • "Een blind paard kan hier niets kapot lopen."
  • "Een bok schieten."
  • "Eén bonte kraai maakt nog geen winter."
  • "Een boom opzetten."
  • "Een boom over iets opzetten."
  • "Een boom valt niet bij de eerste slag."
  • "Een boom van een kerel."
  • "Een briesende leeuw."
  • "Een dolle hond raast geen zeven jaar."
  • "Een dood paard aan een boom binden." (overdreven voorzichtig zijn)
  • "Een droge maart en een natte april is de boeren naar hun wil."
  • "Een droge maart en een natte april, maakt het de boeren naar hun wil."
  • "Een ezel gaat niet uit z'n tred."
  • "Een ezel geeft een dode leeuw een schop."
  • "Een ezel in een leeuwenhuid."
  • "Een ezel kent men aan z'n oren."
  • "Eén ezel overbalkt wel tien nachtegalen."
  • "Een ezel stoot zich in 't gemeen geen tweemaal aan dezelfde steen."
  • "Een ezelsbrug."
  • "Een gans blaast wel maar hij bijt niet."
  • "Een garnaal heeft ook een kop."
  • "Een gehuurd paard en en eigen sporen maken korte mijlen."
  • "Een gewillig paard moet men nimmer overrijden."
  • "Een goede boom brengt goede vruchten."
  • "Een goede haan is niet vet."
  • "Een goede haan kraait nog weleens weer."
  • "Een gouden zadel maakt geen ezel tot paard."
  • "Een groene Kerstmis maakt een witte Pasen."
  • "Een haan kraait het hardste op z'n eigen mesthoop."
  • "Een haas wil altijd weer naar de streek, waar hij geboren is."
  • "Een hazeslaapje doen."
  • "Een herfst warm en klaar, is goed voor 't volgend jaar."
  • "Een kale jakhals."
  • "Een kale rat."
  • "Een kat een kat noemen."
  • "Een kat in de zak kopen."
  • "Een kat in het nauw maakt vreemde sprongen."
  • "Een kat komt altijd weer op zijn pootjes terecht."
  • "Een kater hebben."
  • "Een klap van een lamme aap krijgen."
  • "Een kleine kip legt elke dag, een struisvogel eens per jaar."
  • "Een koe met gouden horens beloven."
  • "Een kring om de zon brengt regen in de ton."
  • "Een kruidje-roer-mij-niet."
  • "Een leven hebben als een luis op een zeer hoofd."
  • "Een liggende hond waait geen brood in de mond."
  • "Een lopende hond vindt altijd wat."
  • "Een luchtje scheppen."
  • "Een muizenmaaltijd houden (Eten zonder erbij te drinken)."
  • "Een oud paard hoort graag het klappen van de zweep."
  • "Een oude aap leert men geen kunsten."
  • "Een oude bok lust nog wel een groen blaadje."
  • "Een oude haas kent alle slopen." (paadjes)
  • "Een paard aan de rand is een schand."
  • "Een paard dat voor de tweede keer de sprong niet neemt, neemt hem ook voor de derde keer niet."
  • "Een paardemiddel."
  • "Een rijpe peer valt dikwijls in de drek."
  • "Één rotte appel bederft de hele mand."
  • "Één rotte appel in de mand, maakt al het gave fruit te schand."
  • "Één rotte appel in den mande, maakt al 't gave ooit te schande."
  • "Een schip met zure appels."
  • "Een schot in de roos."
  • "Een schurftig paard vreest de roskam."
  • "Één schurftig schaap bederft de ganse kudde."
  • "Een slak en een haas hebben op dezelfde dag nieuwjaar."
  • "Een spaak in de wiel steken."
  • "Een spin in de morgen, brengt altijd zorgen."
  • "Één spreeuw op het dak, maakt de zomer niet."
  • "Een stomme hond."
  • "Een uilskuiken."
  • "Een uiltje knappen."
  • "Een vaak herhaalde kwartelslag, voorspelt de boer een droge dag."
  • "Een vette gans bedruipt heur zelven."
  • "Een vliegende kraai vindt altijd wat."
  • "Een vogel die te vroeg zingt, wordt s'avonds door de kat gegeten."
  • "Één vogel in de hand is beter als tien in de lucht."
  • "Een vos verliest wel zijn haar, maar nooit zijn streken."
  • "Een waarheid als een koe."
  • "Een warme kerstnacht maakt een kouwelijke Pasen."
  • "Een wijze hen legt wel eens een ei in de netelen."
  • "Een winterse mug heeft vaak een natte rug."
  • "Een wolf in schaapskleren."
  • "Eén zwaluw maakt nog geen zomer."
  • "Eerder verzuipt een vis, dan een boer sterft van de honger."
  • "Eieren voor z'n geld kiezen."
  • "Elk houdt zijn eigen spreeuw voor een lijster."
  • "Elk meent zijn uil een valk te zijn."
  • "Elke eik is ooit een eikel geweest."
  • "Elke koekoek roept z'n eigen naam."
  • "Elzehout vroeg in de knop, en strenge winter wacht ons op."
  • "Er als de kippen bij zijn."
  • "Er de wind onder hebben."
  • "Er gaan veel makke schapen in één hok."
  • "Er is geen koe zo zwart, of er zit wel een vlekje aan."
  • "Er is geen kudde of er loopt een schurftig schaap in."
  • "Er is niets nieuws onder de zon."
  • "Er is onweer aan de lucht."
  • "Er loopt een zwart schaap onder."
  • "Er school een adder onder het gras."
  • "Er uitzien als een ongelikte beer."
  • "Er zijn altijd veel honden om het aas."
  • "Er zijn meer hondjes die Fikkie heten."
  • "Er zit broei in de lucht."
  • "Er zit geen vuiltje aan de lucht."
  • "Ergens een kater aan over houden."
  • "Eten als een wolf."
  • "Ezel geboren moet ezel sterven."
  • "Ezel geboren wordt nooit geen paard."
  • "Ezels dragen de haver die door paarden wordt gegeten."

G

  • "Ga tot de mieren gij luiaard, en word wijs."
  • "Geef de ezel klaver, hij loopt naar de biezen."
  • "Geeft Allerheiligen zonneschijn, dan zal het spoedig winter zijn."
  • "Geeft lichtmis klaverblad, pasen dekt met sneeuw het pad."
  • "Geeft Sint Hilarius zonneschijn, dan zal het weldra kouder zijn."
  • "Geen ezel kan zijn eigen oren afbijten."
  • "Geen haring zo mager of men braadt er vet uit."
  • "Geen jaarmarkt zonder ezel."
  • "Geen koe zo bont of er zit wel een vlekje aan."
  • "Geen oude koeien uit de sloot halen."
  • "Geen paardemarkt zonder ezel."
  • "Geen rozen zonder doornen."
  • "Geen wolkje aan de lucht."
  • "Geen zee gaat hem te hoog."
  • "God spijst de vogels, maar ze moeten er om vliegen."

H

  • "Haastige spoed is zelden goed."
  • "Het bloed kruipt waar het niet kan gaan."
  • "Het hart ligt bij haar op de tong."
  • "Hoge bomen vangen veel wind."
  • "Haring in 't land, dokter aan de kant."
  • "Heb je geen paard, gebruik dan de ezel."
  • "Heilig boontje."
  • "Het begint hem te schemeren."
  • "Het beste paard struikelt wel eens."
  • "Het beste paard van stal, wordt weer vergeten."
  • "Het eerste gewin is kattegespin."
  • "Het ei wil wijzer zijn dan de kip."
  • "Het gaat hem voor de wind."
  • "Het getij mee hebben."
  • "Het gouden kalf aanbidden."
  • "Het gras voor de voeten weg maaien."
  • "Het hazepad kiezen."
  • "Het hooi moet het paard niet volgen."
  • "Het ijs heeft nog geen balken."
  • "Het is beter een appel gegeven dan gegeten."
  • "Het is een kale kikker."
  • "Het is met hem kwaad kersen eten."
  • "Het is niet overal zomer waar de zon schijnt."
  • "Het is nooit zo donker, of het wordt wel weer licht."
  • "Het komt toch aan de dag, wat onder de sneeuw verborgen lag."
  • "Het kuiken wil altijd wijzer zijn dan de hen."
  • "Het maakt niets uit of je door de hond of door de kat wordt gebeten."
  • "Het makke schaap wordt van alle lammeren gezogen."
  • "Het meeste onkruid draagt de vetste bodem."
  • "Het nest ligt onder de boom."
  • "Het oog van de meester maakt het paard vet."
  • "Het paard achter de wagen spannen."
  • "Het paard bij de teugel nemen."
  • "Het paard moet tot de kribbe komen."
  • "Het paard van Troje binnen halen."
  • "Het regent oude wijven."
  • "Het schaap en het lam, kennen elkaar aan het geblaat."
  • "Het weer dat Kinderdag wil, komt terug tot in april."
  • "Het weer van Lieve Vrouwe Geboort, duurt gaarne zo'n vier weken voort."
  • "Het zijn net jonge honden."
  • "Hij broedt een slang in zijn boezem."
  • "Hij gaat achteruit, zo hard als een paard lopen kan."
  • "Hij hangt aan als een klis."
  • "Hij hangt de gebraden haan uit."
  • "Hij haspelt er mee als een aap in een garenwinkel."
  • "Hij heeft de aap binnen."
  • "Hij heeft de bok vet."
  • "Hij heeft de kat gestuurd."
  • "Hij heeft een adder aan zijn borst gekoesterd."
  • "Hij heeft een beestje na een feestje." (kater)
  • "Hij heeft een bokje aan het touw." (Hij loopt dronken langs de weg)
  • "Hij heeft een geweten, waar een koets met vier paarden in rondrijden kan."
  • "Hij heeft een hondebaan."
  • "Hij heeft een luize baantje."
  • "Hij heeft een snoek gevangen (Hij is in het water gevallen)."
  • "Hij heeft haas gevreten (hij is lafhartig)."
  • "Hij heeft het hondegeloof, hij heeft het vlees liever dan de botten."
  • "Hij heeft het zo druk als de hoenders vóór Pasen."
  • "Hij heeft muizenesten in zijn hoofd."
  • "Hij heeft paardenvlees gegeten (Hij is onrustig)."
  • "Hij heeft van de boom der kennis gegeten."
  • "Hij heeft z'n schaapjes op het droge."
  • "Hij huilt krokodillen tranen."
  • "Hij huilt met de wolven waarmee hij in het bos is."
  • "Hij is begeld als een pad met veren."
  • "Hij is de luis in de pels."
  • "Hij is een ongelikte beer."
  • "Hij is een vreemde eend in de bijt."
  • "Hij is er bekend als de bonte hond."
  • "Hij is er gezien als een rotte appel bij de groenvrouw."
  • "Hij is het haasje."
  • "Hij is het zwarte schaap in de familie."
  • "Hij is in de berebijt geweest." (toegetakeld)
  • "Hij is in de wolken."
  • "Hij is omgedraaid als het blad van en boom."
  • "Hij is overal haantje de voorste."
  • "Hij is snip verkouden."
  • "Hij is te vangen als een aal bij de staart."
  • "Hij is over het paard getild."
  • "Hij is van 't hondje gebeten."
  • "Hij is zo dood als een pier."
  • "Hij is zo gezond als een vis."
  • "Hij is zo levendig als 't vogeltje dat koe heet."
  • "Hij is zo vlug als het vogeltje dat koe heet."
  • "Hij kan de zon niet in het water zien schijnen."
  • "Hij keek als door de donder getroffen."
  • "Hij kent hem van haver tot gort."
  • "Hij kijkt als een kat in een vreemd pakhuis."
  • "Hij kijkt of hij op een adder heeft getrapt."
  • "Hij klampt zich aan een strohalm vast."
  • "Hij komt achteraan als het derde lam."
  • "Hij koos het hazenpad."
  • "Hij leeft als een os: z'n vlees neemt toe, z'n kennis niet."
  • "Hij loert erop als een hond op een zieke koe."
  • "Hij loopt als een kieviet."
  • "Hij loopt als een kip die z'n ei niet kwijt kan."
  • "Hij loopt als een kip zonder kop."
  • "Hij loopt als een paard van een daalder."
  • "Hij loopt er omheen als de kat om de hete brij."
  • "Hij loopt weg als een hond met de staart tussen de poten."
  • "Hij moest door een hennepen venster kijken."
  • "Hij pakt zijn biezen."
  • "Hij praat als een kip zonder kop."
  • "Hij preekt voor de ganzen."
  • "Hij schrijft hanepoten."
  • "Hij slaat door als een blinde vink."
  • "Hij spartelt als een vis op het droge."
  • "Hij speelt ermee als de kat met de muis."
  • "Hij speelt met hem, als de kat met de muis."
  • "Hij springt van de bok op Jasper."
  • "Hij staat daar als een ezel tussen twee oppers hooi."
  • "Hij stapt als een kater in de morgendauw."
  • "Hij steekt zich in een wespennest."
  • "Hij stinkt als een bunzing."
  • "Hij stond daar als door de bliksem getroffen."
  • "Hij vliegt er op aan als een stier op een opper hooi."
  • "Hij weet er net zo veel van als de kat van het wafelbakken."
  • "Hij weet er net zo veel van als de kraai van zaterdag."
  • "Hij weet meer dan huismans hen."
  • "Hij werd als een lam ter slachtbank gebracht."
  • "Hij werd zo rood als een kalkoense haan."
  • "Hij zal op de hei niet lammeren." (Hij zal wel voor zichzelf zorgen)
  • "Hij zet een gezicht als een oorworm,."
  • "Hij ziet door de bomen het bos niet meer."
  • "Hij ziet er uit als een uil in doodsnood."
  • "Hij ziet leeuwen en beren op de weg."
  • "Hij zit als een rat in de val."
  • "Hij zit er op als een bok op een haverkist."
  • "Hij zit met de gebakken peren."
  • "Hij zit stevig in de beer." (in schulden)
  • "Hij zit vol kuren als een bok vol keutels."
  • "Hij zoekt naar zijn paard en hij zit er op."
  • "Hijgen als een karrepaard."
  • "Hijgen als een postpaard."
  • "Hoe groter geest, hoe groter beest."
  • "Hoe komt een ezel aan twee lange oren?."
  • "Hoe meer men in een aalput roert, hoe meer hij stinkt."
  • "Hoe ruiger hond, hoe meer vlooien."
  • "Hoe schoner aap, hoe lelijker jongen."
  • "Hoe schurftiger het schaap, hoe harder het blaat."
  • "Hoge bomen vangen veel wind."
  • "Hoge bomen vangen veel wind."
  • "Hondenhaar dat maait zo zwaar."
  • "Honger hebben als een paard."
  • "Hoog en droog."
  • "Hoort ge in juni de donder kraken, dan doet de boer goede zaken."
  • "Houden de bomen hun bladeren lang, wees voor een lange winter bang."
  • "Huilen met de wolven, waar men mee in 't bos is."

I

  • "In het land der blinden is eenoog koning."
  • "Ieder moet zijn eigen boontjes doppen."
  • "Ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is."
  • "Iedere appel smaakt boomig."
  • "Iedere uil meent dat z'n jongen valken zijn."
  • "Iemand afsnauwen, alsof men hem voor de honden gevonden heeft."
  • "Iemand bij de bok doen."
  • "Iemand de wind uit de zeilen nemen."
  • "Iemand die dom is, kun je afranselen met een kippeveer."
  • "Iemand een kool stoven."
  • "Iemand geselen met een vossestaart."
  • "Iemand het bos in sturen."
  • "Iemand in het zonnetje zetten."
  • "Iemand liefhebben als zijn oogappel."
  • "Iemand met een kluitje in 't riet sturen."
  • "Iemand vogelvrij verklaren."
  • "Iemand voor aap zetten."
  • "Iemands die in een stal geboren is, is nog geen paard."
  • "Iets doen voor de kat z'n kut."
  • "Iets met een slakkegang afmaken."
  • "Iets onder de roos vertellen."
  • "Ik heb een appeltje met hem te schillen."
  • "Ik heb er een muisje van horen piepen."
  • "Ik heb geen ezeltje-schijt-geld op stal."
  • "Ik mag een boon zijn als het niet waar is."
  • "Ik moet er haring of kuit van hebben."
  • "In alle landen bijten de honden en lasteren de monden."
  • "In April heldere maneschijn, zal de bloesem schadelijk zijn."
  • "In de aap gelogeerd zijn."
  • "In de bonen zijn."
  • "In de schaduw van iemand staan."
  • "In een zure appel bijten."
  • "In februari klagen de boeren het meest."
  • "In het donker zijn alle katjes grauw."
  • "In katzwijm vallen."
  • "In mei leggen alle vogels een ei, behalve de kwartel en de griet, die leggen in de maand mei niet."
  • "Is er wind in de kerstdagen, dan zullen de bomen veel vruchten dragen."
  • "Is het weer in mei te mooi, dan krijgt de schuur maar weinig hooi."

J

  • "Jaag een hond weg, je krijgt een rekel weer."
  • "Januari zonder regen, is de boerenstand een zegen."
  • "Je kunt de boom in."
  • "Je kunt voor één mug niet je hele rug kapot krabben."
  • "Je moet de aap niet in de garenwinkel jagen."
  • "Je moet niet zo zwammen."
  • "Je zal maar een eendags vlieg zijn en je dag niet hebben."
  • "Je zal maar een eendagsvlinder zijn en je dag niet hebben."
  • "Je ziet er uit als een verzopen kat."
  • "Jong te paard, oud te voet."

K

  • "Kat in het bakje doen."
  • "Kat en muis spelen."
  • "Katten die muizen, miauwen niet."
  • "Kerk houden onder Gods blauwe hemel."
  • "Kind noch kraai hebben."
  • "Kip, ik heb je."
  • "Kleine boompjes worden groot."
  • "Kleine vogels, kleine nesten."
  • "Kleine vossen bederven de wijngaard."
  • "Koe met gouden horens beloven."
  • "Koeien die het hardste loeien, geven de minste melk."
  • "Koeien van fouten maken."
  • "Komt men over de hond, dan komt men over de staart."
  • "Kosters koe mag op het kerkhof weiden."
  • "Kraaien vlak bij schuur en huis, de winter voelt zich thuis."
  • "Kwaad ei, kwaad kuiken."


L

  • "Laat de honden blaffen, de karavaan gaat verder."
  • "Langzaam aan komt de hen wel op de eieren."
  • "Late haver komt ook op."
  • "Leven als een vis in het water."
  • "Loop naar de bliksem."
  • "Loop naar de duivel."
  • "Loop naar de koekoek."
  • "Loop naar de Mokerhei."
  • "Lopen als een postpaard."

M

  • "Met de mantel der liefde bedekken."
  • "Met man en muis verdronken."
  • "Morgenstond heeft goud in de mond."
  • "Maart heeft knepen in z'n staart."
  • "Maart heeft venijn in de staart."
  • "Man en paard noemen."
  • "Meeuwen op het land, onweer aan het strand."
  • "Mei, koud en nat, vult de schuur en ook het vat."
  • "Meisjes die viooltjes dragen mag men kussen zonder vragen."
  • "Melk van blauwe koeien."
  • "Melkt de koe, maar trekt ze de spenen niet af."
  • "Men kan beter op een zak met vlooien passen dan op een jonge meid."
  • "Men kan een pad wel net zo lang trappen, dat hij kwaakt."
  • "Men kan geen druiven lezen van distelen."
  • "Men kan geen paard al lopende beslaan."
  • "Men kan nooit weten, hoe een koe een haas vangt."
  • "Men kan van een kromme zwijnsteert geen rechte pijl maken."
  • "Men kan van een os niet meer snijden dan een goed stuk vlees."
  • "Men kan wel een viool tegen een eikenboom stukslaan."
  • "Men kent de vogel aan zijn veren."
  • "Men melkt de koe, door de hals."
  • "Men moet de boom buigen als hij jong is."
  • "Men moet de ezel de rug niet stuk rijden."
  • "Men moet de huid niet verkopen eer de beer geschoten is."
  • "Men moet de huik naar de wind hangen."
  • "Men moet de kat niet bij 't spek zetten."
  • "Men moet de schapen scheren naar dat ze wol hebben."
  • "Men moet de wolf niet tot schaapherder maken."
  • "Men moet een gegeven paard niet in de bek kijken."
  • "Men moet een schaap scheren, maar niet villen."
  • "Men moet een schop van een ezel kunnen verdragen."
  • "Men moet geen oude bomen verpoten."
  • "Men moet geen slapende honden wakker maken."
  • "Men moet huilen met de honden, daar men mee in 't bos is."
  • "Men moet niet al zijn eieren onder één kip leggen."
  • "Men moet niet op alle slakken zout leggen."
  • "Men moet vossen met vossen vangen."
  • "Men noemt geen koe zo bont, of er zit een vlekje op."
  • "Men plukt de gans zolang hij veren heeft."
  • "Men roept den ezel niet ten hove, dan als hij lasten dragen moet."
  • "Men stuurt een kat naar Engeland en hij zegt miauw als hij weer thuiskomt."
  • "Men vangt meer vliegen met honing dan met azijn."
  • "Men vindt menig ezel met lange oren."
  • "Met een big zitten." (zwanger zijn)
  • "Met de aardappel in de keel spreken."
  • "Met de kippen op stok gaan."
  • "Met den eersten van de mei, hebben de vogels een nest of een ei."
  • "Met een kanon op een mug schieten."
  • "Met geweld kalft een os."
  • "Met geweld krijgt men een os drachtig."
  • "Met grote heren is het kwaad kersen eten."
  • "Met iemand de draak steken."
  • "Met kuit zitten." (zwanger zijn)
  • "Met man en muis vergaan."
  • "Met onwillige honden is het kwaad hazen vangen."
  • "Met sintjuttemis, als de kalveren op het ijs dansen."
  • "Met sintjuttemis, als de kalveren op het ijs dansen."
  • "Mijd de eik, zoek een beuk."
  • "Moet je nog peultjes."
  • "Mooi weer spelen van een ander z'n geld."
  • "Mooi weer spelen."
  • "Morgenrood, brengt water in de sloot."

N

  • "Na Driekoningen wordt elke dag de stap van de haan langer."
  • "Naar de haaien gaan."
  • "Niet van de wind kunnen leven."
  • "Nieuwe maan met donkere vlekken, kan tot bewijs van regen strekken."
  • "Nieuwe maan met helder licht, brengt ons van droogte het bericht."
  • "November met zijn regenvlagen, brengt verkoudheid, jicht en andere plagen."
  • "Novembers laatste noot valt altijd in de sloot."
  • "Nu spoedt de zomer weer ten end, en de hitte gaat verminderen."

O

  • "Oost west thuis best."
  • "Oude koeien uit de sloot halen."
  • "Oude wijn in nieuwe zakken."
  • "Over een kam scheren."
  • "Of je door de hond of door de kat wordt gebeten."
  • "Om de wille van de smeer, likt de kat de kandeleer."
  • "Om het vet likt de kat de braadpan."
  • "Omdraaien als een blad aan de boom."
  • "Onder het vliegen wassen de vleugels."
  • "Onder iemands duiven schieten."
  • "Ongeleide eiers zijn onzekere kiekens."
  • "Ongelijke paarden trekken kwalijk."
  • "Onze weg is met distels bezaaid."
  • "Op distels zitten." (ongeduldig zijn)
  • "Op Driekoningen lengt de dag, zoveel een geitje springen mag."
  • "Op het verkeerde paard wedden."
  • "Op het vinkentouw zitten."
  • "Op iets vlassen."
  • "Op oud ijs vriest het licht."
  • "Over rozen gaan."
  • "Op rozen zitten."
  • "Oprecht gelijk de duiven."
  • "Oude beren dansen leren is zwepen verknoeien."
  • "Oude bokken hebben stijve horens."
  • "Oude bomen moet men niet verplaatsen."
  • "Oude paarden jaagt men aan de dijk."
  • "Over koetjes en kalfjes praten."

P

  • "Poeslief doen."
  • "Paarden die de haver verdienen krijgen hem niet."
  • "Paarden vallen ook, al hebben ze vier poten."
  • "Padden broeden geen zangvogels uit."
  • "Pissebed wegjagen en kakkebed weerkrijgen."
  • "Praten over bloemetjes en de bijtjes."

R

  • "Regen in september, Kerst in december."
  • "Regent het op de baas, dan drupt het op de knecht."
  • "Rood haar en elzenhout is op geen goede grond gebouwd."
  • "Ruwe bolster, blanke pit."

S

  • "Slapende honden wakker maken."
  • "Stille wateren hebben diepe gronden."
  • "Schapen zonder herder."
  • "Schijten als een reiger."
  • "Schone appels zijn ook wel zuur."
  • "Sint-Ambroos, patroon van bijen en van spreeuwen, houdt van waaien en van sneeuwen."
  • "Sint-Ambroos, patroon van bijen en van spreeuwen, houdt van waaien."
  • "Sint-Lieven komt ons met vorst gerieven."
  • "Sint-Mattheus koud en guur, maakt de druiven wrang en zuur."
  • "Sint-Mattheus helder en klaar, brengt goede wijn voor 't volgend jaar."
  • "Sint-Michiel heeft de winter onder zijn kiel."
  • "Slapen als een os."
  • "Slapen als een roos."
  • "Sneeuw op slik, geeft ijs dun of dik."
  • "Spreeuwen eten wel kersen, maar de bomen poten ze niet."
  • "Steelt de vos, zo steelt het vosje ook."

T

  • "'t Bier is niet voor de ganzen gebrouwen."
  • "'t Dunkt elke uil, dat zijn jong een valke is."
  • "'t Gemeste kalf slachten."
  • "'t Hinkend paard komt achteraan."
  • "'t Is beter met de uil gezeten dan met de valk gevlogen."
  • "'t Is boter tot de boom."
  • "'t Is een kalf van een vent."
  • "'t Is een slechte muis die maar één hol heeft."
  • "'t Is een slechte vogel die zijn eigen nest bevuilt."
  • "'t Is geen katje om zonder handschoenen aan te pakken."
  • "'t Is kwaad oude vossen te vangen."
  • "'t Is muis als moer, een staart hebben ze allemaal."
  • "'t Is niet altijd rozegeur en maneschijn."
  • "'t Is niet meer dan een boon in de brouwketel."
  • "'t Is vergeefs dat men fluit, als het paard niet pissen wil."
  • "'t Kuiken wil wijzer zijn dan de kip."
  • "'t Moet al een ruige hond wezen, die twee nesten warm kan houden."
  • "'t Muist wat van katten komt."
  • "'t Verloren schaap is terecht."
  • "'t Zijn vogels van diverse pluimage."
  • "Te hooi en te gras."
  • "Te veel hooi op zijn vork nemen."
  • "Toen kwan de aap uit de mouw."
  • "Trap het koren niet plat om een klaproos te plukken."
  • "Trekvogels in septembernacht maken de kersttijd zacht."
  • "Trekvogels in septembernacht maken de kersttijd zacht."
  • "Twaalf boeren en een hond vormen dertien rekels."
  • "Twaalf eieren, dertien kuikens." (een onverwacht fortuin)
  • "Twee kraaien pikken elkaar de ogen niet uit."
  • "Twee kwade honden bijten elkaar niet."
  • "Twee vliegen in één klap slaan."

U

  • "Uilen naar Athene brengen." (Water naar de zee dragen)
  • "Uilen vliegen met geen bonte kraaien."
  • "Uit de bloem waaruit de bij de honing zuigt, haalt de spin venijn."

V

  • "Valt in april veel nat, dan zwemmen de druiven tot in 't vat."
  • "Van de bok op de ezel springen."
  • "Van de boom der kennis gegeten hebben."
  • "Van de hak op de tak springen."
  • "Van de hoge boom teren."
  • "Van de os op de ezel springen."
  • "Van de ratten besnuffeld zijn."
  • "Van de regen in de drup."
  • "Van die boer geen varkens."
  • "Van een kale kikker kan men geen veren plukken."
  • "Van een mug een olifant maken."
  • "Van geven kan mijn kat niet leven."
  • "Van haver tot gort."
  • "Van uilen komen uilen."
  • "Vechtende koeien voegen zich tezamen als de wolf komt."
  • "Veel honden zijn der hazen dood."
  • "Vele varkens maken de spoeling dun."
  • "Veranderen als een blad aan de boom."
  • "Verdwijnt de boer van de akker dan worden hond en jager wakker."
  • "Verhuizen kost bedstro."
  • "Vertreed de adder in de dop."
  • "Viegen op kerstdag de muggen rond, dan dekt op pasen het ijs de grond."
  • "Vijf hammen uit een varken proberen te halen."
  • "Vliegt de vleermuis 's avonds rond, dat brengt mooi weer in de morgenstond."
  • "Vliegt de zwaluw hoog, dan blijft het weer mooi en droog."
  • "Vlinders in de buik hebben."
  • "Vogeltjes die zo vroeg zingen zijn 's avonds voor de poes."
  • "Voor dag en dauw."
  • "Voor de bui binnen zijn."
  • "Voor een appel en een ei verkopen."
  • "Voor een schip zonder roer is elke wind tegenwind."
  • "Vooruit met de geit."
  • "Vorst in september, zachte december."
  • "Vorst met afgaande maan, houdt bijna altijd aan."
  • "Vroeg bij de pinken zijn."
  • "Vroeger kraaiden de hanen, zei dove Jaap, nu doen ze alleen maar de bek open."

W

  • "Waar rook is, is vuur." Di mana ada asap ada api
  • "Water bij de wijn doen."
  • "Waar de boom valt, blijft hij liggen."
  • "Waar men dit het minst verwacht, springt de haas vaak uit de gracht."
  • "Waar veel licht is, valt ook diepe schaduw."
  • "Wanneer een boom ter aarde zijgt, maakt ieder dat hij takken krijgt."
  • "Wat baten kaars en bril, als de uil niet zienen wil."
  • "Wat van apen komt, wil luizen."
  • "Wat van eksters komt, huppelt graag."
  • "Wee de wolf die in een kwaad gerucht staat."
  • "Weer op zijn klaver zijn." (Er weer bovenop zijn)
  • "Wees slang in peinzen en vogel in doen."
  • "Wie boter op z'n hoofd heeft moet niet in de zon gaan staan."
  • "Wie de honing wil uithalen, moet het steken der bijen verdragen."
  • "Wie de koe toe komt, vat hem bij de horens."
  • "Wie de roos wil plukken, moet de doornen niet ontzien."
  • "Wie een hond wil slaan, vindt licht een stok."
  • "Wie een paard uit de wei wil halen, moet het beest niet eerst met de halster tegen de kop slaan."
  • "Wie eieren wil vergaren, moet zich het kakelen der kippen getroosten."
  • "Wie houdt van wind, november mint."
  • "Wie in het veen woont, hoeft niet op een turfje te kijken."
  • "Wie in toorn handelt, gaat in storm onder zeil."
  • "Wie met honden naar bed gaat, staat met vlooien op."
  • "Wie met honden omgaat krijgt vlooien."
  • "Wie slechts één gewaad heeft, wast het niet als het regent."
  • "Wie tegen een goede boom leunt, heeft goede schaduw."
  • "Wie twee hazen jaagt, vangt geen enkele."
  • "Wie zich aan een ezel schuurt, krijgt haren."
  • "Wie zich door de zemelen laat mengen, wordt door de varkens gevreten."

Z

  • "Zo gezond als een vis zijn." Sehat seperti ikan
  • "Zo koppig als een ezel zijn."
  • "Zo sterk als een mier zijn."
  • "Zo ziek als een hond zijn."
  • "Ze zien er uit als beren."
  • "Zend men een ezel naar Parijs, men krijgt hem weder even wijs."
  • "Zich blij maken met een dode mus."
  • "Zich in het hol van de leeuw wagen."
  • "Zich op glad ijs begeven."
  • "Zij greep naar het ei van de kip en liet het ei van de gans liggen."
  • "Zij hangen aan elkaar als klissen."
  • "Zij is een duifje zonder gal."
  • "Zij is een straat madelief."
  • "Zij kakelt als een kip die 't ei niet kwijt kan."
  • "Zij kreeg een appelflauwte." (zij viel in zwijm maar het had niet veel te betekenen)
  • "Zij trilt als een espenblad."
  • "Zij voelt zich kip lekker."
  • "Zij was een muurbloempje."
  • "Zij was poesmooi."
  • "Zij zingt als een lijster."
  • "Zij zingt als een nachtegaal." Inggris "she sings like a nightingale"
  • "Zijn de bomen om Kerstmis wit van sneeuw, ze zijn in de lente wit van bloesem."
  • "Zijn de wespen niet in rust, dan is er stormweer op de kust."
  • "Zijn eigen boontjes doppen."
  • "Zijn haan wil koning kraaien."
  • "Zijn koren groen eten."
  • "Zijn neus in de wind steken."
  • "Zijn woorden zijn gouden appelen in zilveren schalen."
  • "Zo arm als de mieren."
  • "Zo arm als een kerkmuis."
  • "Zo bang als een wezel."
  • "Zo blind als een mol."
  • "Zo de wind waait, waait z'n jasje."
  • "Zo dom als een achtereind van een varken."
  • "Zo dom als het paard van Christus."
  • "Zo doof als een kwartel."
  • "Zo druk als de mieren."
  • "Zo fris als een hoentje."
  • "Zo gek als een rat met één oor."
  • "Zo glad als een aal."
  • "Zo het in september dondert, leveren de granen wel honderd."
  • "Zo hoog in de winter de sneeuw, zo hoog in de zomer het gras."
  • "Zo komt Jan Splinter door de winter."
  • "Zo koud als een kikker."
  • "Zo lopen de gootjes als het regent."
  • "Zo nijdig als een spin."
  • "Zo rot als een mispel."
  • "Zo slank als een den."
  • "Zo stil als een muis."
  • "Zo stom als een ezel."
  • "Zo vol als een potje met pieren."
  • "Zo vol, als haringen in een ton."
  • "Zo wijs als Salomo's kat."
  • "Zo ziek als een hond."
  • "Zoals de boom valt, blijft hij liggen."
  • "Zoals men het boompje kweekt zal men het hebben."
  • "Zolang de ezel zakken draagt, heeft de molenaar hem lief."
  • "Zoveel ijzelluchten in de winter, zoveel koren in de oogst."
  • "Zuidenwind op de dag voor Sint-Martijn, 't zal een zachte winter zijn."
  • "Zulke bomen zulke vruchten."
  • "Zwemmen als een otter."
  • "Zwiert hier en daar in mei een bij, dat maakt de landman het harte blij."



Lihat pula:

  • Peribahasa Mancanegara